Zorgplicht Belastingdienst: #doeslief!
Wij werken in opdracht van zakelijke cliënten maar ook als mediator tussen twee belanghebbenden.
Instantie | |
---|---|
Rubriek | Opinie |
Auteur | Mr. H.A. Elbert |
NTFR | 2020/1788 |
Datum publicatie NTFR | 18-06-2020 |
Laten we er voor het gemak eens van uitgaan dat ik absoluut geen fouten maak en mij altijd aardig en netjes gedraag.
Of u mij nu persoonlijk kent of niet, ik vermoed dat u uw twijfels hebt bij het lezen van deze stelling. Niemand is perfect, toch? Ik heb in een ver verleden bij de Belastingdienst gewerkt als belastinginspecteur, ook toen was ik niet perfect. Toch wist ik in die tijd al wel dat er van een ambtenaar net dat stapje extra wordt verwacht. A. Je bent het gezicht van de overheid, en B. Het gaat niet om jouw eigen centen maar om het belang van de maatschappij als geheel. Hoe is het dan toch nog mogelijk dat er ambtenaren zijn die zo uit de bocht vliegen? En dan heb ik het niet over kleine foutjes, maar over het doelbewust knevelen van mensen, zoals in de beruchte toeslagenaffaire. Het is wat mij betreft goed dat de staatssecretaris aan de bel trekt en zelfs de stap heeft genomen om aangifte te doen. Wat ik verbijsterend vind, is dat deze mensen (mochten de verhalen kloppen) een soort functionele gratie is beloofd en dat zij – ondanks klachten van hun collega’s – zo lang hun gang hebben kunnen gaan.
Gelukkig (hopelijk) zijn dit uitzonderingen, maar op kleinere schaal speelt dit ook in andere zaken. Zo ken ik een inspecteur die weigerde te handelen conform een arrest van de Hoge Raad omdat hij persoonlijk vond dat het door de Hoge Raad goedgekeurde systeem niet deugde. Als belastingplichtige sta je dan meteen 3-0 achter, want met het indienen van een klacht over zo’n handelwijze haal je meestal meer overhoop dan je lief is. Oftewel loop je het risico dat jouw andere klanten hier ook last van krijgen. Een vreedzame oplossing is dan meestal het devies. Ik ga nog een trapje terug: wat als een inspecteur niet moedwillig de wet of rechtspraak terzijde legt, maar niet de moeite neemt om de wettekst te lezen? Wanneer de inspecteur dit onjuiste standpunt herhaalt tot in bezwaar of zelfs in beroep, vind ik dit persoonlijk ook in de categorie ‘schandalig’ thuishoren. Zo is er bijvoorbeeld een inspecteur die de investeringsaftrek op een personenauto heeft geschrapt omdat het nu eenmaal algemeen bekend is dat je daarover geen investeringsaftrek kunt claimen. Het heeft tot in de bezwaarfase geduurd voordat iemand in de wettekst van het juiste jaar keek en tot de ontdekking kwam dat dit in het desbetreffende jaar wel degelijk mogelijk was.
Eind november was er nog een uitspraak van het hof over de eindheffing voor het privégebruik van de bestelauto (Hof Den Haag 19 november 2019, nr. 18/00955, NTFR 2020/410). Voor de liefhebber: deze eindheffing is te vinden in art. 31, lid 1, onderdeel d, Wet LB 1964. Deze eindheffing houdt grofweg in dat je het privégebruik van een bestelauto als genoemd in art. 13bis van deze wet onder voorwaarden kunt afkopen met een eindheffing van € 300. Toch neemt de inspecteur de stelling in dat deze eindheffing toepassing mist omdat de bestelauto’s in privé voor meer dan 500 kilometer kunnen worden gebruikt, belanghebbende op het privégebruik geen controle toepast, de bestelauto’s ’s avonds niet op het bedrijfsterrein van belanghebbende blijven staan en de auto’s dus ongelimiteerd in privé zouden kunnen worden gebruikt (uit r.o. 5.7 van de uitspraak). Ik zou bijna zeggen: ‘Ja, dûh, anders hoef je het privégebruik toch niet af te kopen?’, maar ik probeer me in te houden. Het hof zegt overigens – maar dan in wat diplomatiekere bewoordingen – in r.o. 5.8 hetzelfde: ‘De Inspecteur ziet er aan voorbij dat geen van deze omstandigheden door de wetgever als voorwaarde is gesteld voor de toepassing van de eindheffingsregeling. Wanneer zou blijken dat, dan wel belanghebbende erop zou toezien dat, de werknemers met de bestelauto’s niet meer dan 500 kilometer per jaar zouden rijden, is de forfaitaire bijtelling van artikel 13bis Wet LB 1964 niet van toepassing en wordt aan het bepaalde in artikel 31, eerste lid, onderdeel d, Wet LB 1964 niet toegekomen. Dat is ook het geval wanneer de bestelauto’s “achter het hek van het bedrijfsterrein” blijven staan, dus buiten werktijd niet gebruikt kunnen worden. (Vgl. de toelichting op gewijzigd amendement van het lid De Nerée tot Babberich, Kamerstukken II 2005/06, 20 306, nr. 40, blz. 2.).’
De rechtszaken over deze eindheffing en over de eerdergenoemde personenauto hadden ook betrekking op andere inhoudelijke stellingen. Een wat betere leesvaardigheid had deze dus waarschijnlijk niet voorkomen, maar toch zou ik ervoor willen pleiten dit soort fouten te voorkomen door bijvoorbeeld bij belastingcontroles wat meer aandacht te besteden aan de wetteksten. Misschien preek ik voor eigen parochie, maar als belastingadviseur mag/moet je partijdig zijn en soms een stelling uitprocederen die in het belang van je klant is en/of eventueel op een onjuiste interpretatie van de klant berust. Als inspecteur heb je die luxe wat mij betreft niet. Wel in het geval er onduidelijkheid is over de wettekst of de bedoeling daarvan, niet als het gaat om slordigheden bij het lezen van wetteksten. Wat mij betreft mag je van een inspecteur als professional meer kunde op dat gebied verwachten dan van de gemiddelde belastingplichtige.
Hiermee kom ik op de aanleiding van deze Opinie: de conclusie van A-G Niessen van 15 mei jl. (nr. 19/03705, NTFR 2020/1766). Het betreft een zaak waarin een onjuiste vooronderstelling van een belastingplichtige tot heel grote financiële gevolgen heeft geleid. Kort weergegeven gaat het om iemand die geld van zijn pensioenpot leent om rond te komen en aangeeft het voornemen te hebben gehad om dit uiteindelijk weer aan te zuiveren. Dit gaat uiteindelijk niet helemaal zoals gepland en er volgt een forse belastingaanslag. Hoewel deze aanslagen, voor zover ik van hieruit kan beoordelen, terecht zijn en de inspecteur hier zijn wetteksten goed heeft gelezen, uit de advocaat-generaal in zijn conclusie bij deze zaak een noodkreet richting de Hoge Raad en vooral de Belastingdienst door ambtshalve de vraag op te werpen of er niet een zorgplicht op de inspecteur rust in gevallen waarin een belastingplichtige die onvoldoende kennis van het belastingrecht heeft, door een handelen zonder antifiscaal doel met fiscale gevolgen wordt geconfronteerd die haaks staan op zijn oogmerk. Ik citeer uit de samenvatting:
‘Aan de hand van Kamerstukken, literatuur en diverse rapporten wordt getoond dat aan de Awb (mede) de gedachte ten grondslag ligt dat de overheid er primair is voor de burger en dat deze hem in voorkomende gevallen zo nodig de helpende hand moet bieden; in de laatste jaren is gepleit voor verschuiving van het bestuurlijk perspectief naar het burgerperspectief, dat intussen zowel door de regering als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is omarmd.
In beginsel gelden de grondslagen van de Awb eveneens voor het belastingrecht. Maar de mogelijkheden voor de inspecteur om de belastingplichtige tijdig te informeren en te waarschuwen zijn beperkt. Dat neemt niet weg dat hij in voorkomende gevallen, bijvoorbeeld in het raam van het hoorgesprek, met de belanghebbende kan nagaan of voor diens situatie een oplossing kan worden gevonden.’
Ik ondersteun deze noodkreet van harte, hoewel ik als inspecteur misschien wel een hartverzakking had gekregen. Ik ga er namelijk zonder meer van uit dat de meeste oud-collega’s dit sowieso wel doen en bang zijn overladen te worden met nóg meer werkzaamheden en verantwoordelijkheden. Toch kan een beetje extra aandacht voor dit onderwerp beslist geen kwaad. Ik ben het dan ook met de advocaat-generaal eens dat de zorgplicht van de inspecteur tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet worden gerekend. (Op social media zag ik al de hashtag #doeslief gekoppeld worden aan deze conclusie). Wat schuilt er voor kwaad in dat de belastingrechter in dergelijke gevallen marginaal toetst of de inspecteur aan zijn zorgplicht voldoet? Daarentegen is het natuurlijk lastig om te beoordelen of iemand tot een ‘dergelijk geval’ gerekend kan worden. Hoe weet je dat dan? Is iedereen die zonder adviseur op bezoek komt bij de Belastingdienst een ‘dergelijk geval’? Moet je dan als inspecteur de rol van adviseur overnemen? Bevoordeel je dan niet de belastingplichtigen zonder adviseur ten opzichte van de belastingplichtigen met adviseur? En stel dat ze met een slechte adviseur aan komen zetten? Of in dit kader besluiten hun adviseur aan de kant te zetten? Ik zou eerlijk gezegd niet weten hoe je als Belastingdienst daarmee om zou moeten gaan. Misschien door interne richtlijnen op te stellen? Ik betwijfel of dit gaat werken. Richtlijnen zijn natuurlijk goed, maar ik denk dat de meeste goedbedoelende inspecteurs deze helemaal niet nodig hebben. De richtlijnen zijn toch juist bedoeld voor het contingent inspecteurs dat zich weinig van richtlijnen aantrekt, toch? Kortom, het signaal is zonder meer zeer lovenswaardig, temeer als het nog eens door de Hoge Raad bevestigd wordt, maar ik vraag me af hoe we hier in de praktijk mee om moeten gaan. Wellicht is een #doeslief-poster in de kantine van de Belastingdienst en plaatsing van het onderwerp op de agenda van het teamoverleg meer dan voldoende. Hebt u andere suggesties? Ik hoor ze graag. Samen komen we per slot van rekening een stuk verder dan alleen.
Ik sluit mijn Opinie af met een praktische suggestie die ook met het onderwerp ‘zorgplicht van de Belastingdienst’ te maken heeft: de zorgplicht ten aanzien van de postverwerking. Moeten we zomaar accepteren dat niet alle aan de Belastingdienst gerichte post op de juiste bestemming aankomt? Wat dat betreft biedt de communicatie per e-mail (hoe onveilig misschien ook) veel betere kansen dan de communicatie per post. Belangrijke stukken verzend ik per e-mail én per post; de kans is groot dat dan in elk geval een van beide zendingen aankomt, en bovendien heb ik zo een soort bewijs van verzending. Het komt echter voor dat je stukken niet digitaal in kunt dienen en/of geen e-mailadres (of zelfs naam) hebt van de juiste contactpersoon. In dat geval is aangetekende verzending vaak aan te raden. Mij is echter meermalen gebleken dat zelfs aangetekende stukken verdwijnen bij de Belastingdienst. In december van het afgelopen jaar heb ik bijvoorbeeld een verzoek om vooroverleg ingediend. Dit aangetekend verzonden stuk is een dag later ontvangen door de Belastingdienst. De desbetreffende ambtenaar heeft getekend voor ontvangst. Bij telefonische navraag naar de status van het vooroverleg bleek dit aangetekend ontvangen stuk niet in het systeem te staan. De in februari nagezonden kopie is ontvangen door de Belastingdienst, zo werd mij telefonisch bevestigd. Dat de behandeltermijn van acht weken hierdoor niet in december maar pas in februari startte, vond ik op zich al frustrerend. Blijkbaar is een door een collega in december ondertekende ontvangstbevestiging geen reden om de zaak wat sneller af te handelen. In mei belde ik nogmaals over de status, maar nu blijkt dat ook het tweede stuk spoorloos verdwenen is! De aantekening van ontvangst die in februari in het belastingdienstsysteem vermeld stond, is nu eveneens met de noorderzon vertrokken. Hoe is dit mogelijk? En hoe het zit met ons vooroverleg? Ik heb werkelijk geen idee. Wellicht is het in behandeling bij de afdeling rond archief … Zou het niet mogelijk zijn om een systeem te ontwikkelen waarbij een adviseur onder invulling van zijn beconnummer en wat andere privacywaarborgen kan inzien welke post de Belastingdienst van hem heeft ontvangen? Dat ik daar liefst ook nog de naam van de behandelaar en de status van de behandeling bij zie staan spreekt voor zich, maar ook met een simpel ontvangstsysteem zou ik al heel erg blij zijn.
Niemand is perfect, ook medewerkers van de Belastingdienst niet. Wat extra aandacht voor de zorgplicht richting belastingplichtigen is echter een goede zaak. Dit betreft niet alleen de grensoverschrijdende handelwijze van sommige ambtenaren bij de afdeling Toeslagen, maar ook de minder schokkende huis-tuin-en-keuken-problematiek waarbij een door een onkundige belastingplichtige gemaakte fout soms zeer verstrekkende gevolgen kan hebben. De term #doeslief is ook in dit geval van toepassing. Ik sluit af met een pleidooi om de zorgplicht ten aanzien van de door de Belastingdienst ontvangen post te verbeteren. Mocht u overigens toevallig bij de Belastingdienst werken en ziet u ergens een formulier vooroverleg van mijn hand liggen? Bel of mail mij dan even. Ik kom persoonlijk een goedkeurend vinkje zetten op uw zorgplichtformulier!