A-G: btw-correctie auto wellicht toch niet discriminerend genoeg. Bezwaar tegen btw-correctie in gevaar?

Wij werken in opdracht van zakelijke cliënten maar ook als mediator tussen twee belanghebbenden.

A-G van Hilten geeft de Belastingdienst nieuwe hoop: wellicht leidt de per 1 juli 2011 afgeschafte btw-correctie toch niet tot een bewuste discriminatie van niet milieuvriendelijke auto’s. A-G van Hilten geeft in deze voor de praktijk opzienbarende conclusie aan dat voor de staatssecretaris pleit dat hij de btw-correctie onmiddellijk heeft afgeschaft zodra hij in de gaten kreeg dat deze mogelijk discriminerend zou werken. Ook andere argumenten pleiten voor het standpunt van de staatssecretaris, aldus Van Hilten. Mocht de Hoge Raad het advies van mevrouw Van Hilten opvolgen, dan is dat slecht nieuws voor al diegenen die bezwaar hebben ingediend tegen de btw-correctie. Vanwege het belang van deze zaak voor de praktijk, geven wij hieronder het desbetreffende nieuwsbericht van de Hoge Raad weer.

Bron: Nieuwsbericht HR 8 november 2012
Auteur: mr. H.A. Elbert

Wilt u meer informatie over dit onderwerp? Neem dan vrijblijvend contact met ons op.

Lage btw-correctie privégebruik gold alleen voor schone auto’sL

Den Haag , 8-10-2012

De lage btw-correctie op een ‘auto van de zaak’ met een lage CO2-uitstoot gold niet ook voor andere auto’s. Werkgevers kunnen wat dit betreft geen beroep doen op het gelijkheidsbeginsel. Dit concludeert advocaat-generaal M.E. van Hilten op 1 oktober 2012.

De procederende werkgever (de belanghebbende) heeft aan haar werknemer een auto van de zaak ter beschikking gesteld. Omdat de werknemer die auto ook privé gebruikt, moet de belanghebbende haar aftrek van inkoop-btw corrigeren. De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat die correctie wordt berekend op 12% van het bedrag dat voor de loonbelasting/inkomstenbelasting voor privégebruik wordt gehanteerd (Besluit van 9 februari 2009, nr. CPP2009/109M). Het gevolg van die aansluiting bij de loonbelasting/inkomstenbelasting is dat voor auto’s met een lage CO2-uitstoot in 2008 een btw-correctie van 12% x 14% x catalogusprijs van de auto wordt toegepast en dat voor andere auto’s een correctie geldt van 12% x 25% x catalogusprijs. De belanghebbende wil met een beroep op het gelijkheidsbeginsel ook in aanmerking komen voor de lagere btw-correctie van 12% x 14% x catalogusprijs, ook al stelde zij geen schonere auto ter beschikking. De belastingdienst is het daar niet mee eens.

Zowel rechtbank als hof hebben de belanghebbende in het gelijk gesteld (LJN BQ8237 en LJN BV6981). De staatssecretaris van Financiën heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld.

De advocaat-generaal stelt voorop dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU valt af te leiden dat de btw-correctie voor privégebruik van een auto van de zaak mag worden bepaald op basis van een vaste rekenformule (op forfaitaire wijze). Die correctie moet echter wel evenredig zijn aan de (daadwerkelijke) omvang van het privégebruik. Omdat de goedkeuring van de staatssecretaris niet aansluit bij het privégebruik van de auto, maar bij de CO2-uitstoot per gereden kilometer die met de mate van privégebruik niets te maken heeft, is die goedkeuring in beginsel in strijd met het Europese recht.

Het hof Amsterdam heeft volgens de advocaat-generaal terecht geoordeeld dat sprake is van begunstigend beleid en dat een auto van de zaak zonder verlaagde CO2-uitstoot feitelijk en juridisch hetzelfde is als een auto van de zaak mét een verlaagde CO2-uitstoot. Gelijke gevallen worden hier ongelijk behandeld. De advocaat-generaal meent echter dat het hof ten onrechte niet heeft bekeken of er wellicht een redelijke rechtvaardiging bestaat voor dit verschil in behandeling.

Ook los daarvan heeft het hof de belanghebbende ten onrechte in het gelijk gesteld, zo meent de advocaat-generaal. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt namelijk dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel pas succes kan hebben, als de staatssecretaris van Financiën, nadat hem duidelijk was dat zijn goedkeuring berustte op een onjuiste rechtsopvatting, die goedkeuring desondanks handhaaft. Dat was hier niet het geval. Uit het procesdossier blijkt volgens de advocaat-generaal dat het de staatssecretaris niet al vóór de periode waarop deze procedure betrekking heeft, dus vóór 2008 duidelijk was dat zijn rechtsopvatting onjuist was. Bovendien heeft de staatssecretaris zijn goedkeuring binnen een maand na de uitspraak van de rechtbank ingetrokken en vervangen. De goedkeuring kan dus niet worden uitgebreid tot gevallen die niet onder die goedkeuring vallen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *